Op dit moment ligt een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet ter inzage. In deze wijziging is (onder andere) een verlaging van de forfaitaire gehalten voor koek na scheiding van rundvee- (mestcode 13) en varkensmest (mestcode 43) opgenomen.
Voor koek na mestscheiding van rundveemest (mestcode 13) wordt het forfaitaire gehalte voor stikstof verlaagd van 16,9 kilogram naar 9,15 kilogram per ton. Het gehalte aan fosfaat gaat van 9,8 kilogram per ton naar 9,16 kilogram per ton. Voor koek na mestscheiding van varkensmest (mestcode 43) wordt het forfaitaire gehalte van 25,7 kilogram per ton naar 11,4 kilogram per ton verlaagd. Het forfaitaire gehalte voor fosfaat wordt bijgesteld van 21,4 kilogram per ton naar 17,76 kilogram per ton. Deze nieuwe gehalten zijn gebaseerd op onderzoek door Wageningen Food Safety Research (hierna: WUR).
Aan de basis van het onderzoek staat de constatering dat de bestaande forfaitaire gehalten voor koek na mestscheiding niet aansluiten bij de gehalten die in de praktijk worden waargenomen. Het rapport legt voor de oorzaak daarvan een link met manipulatie van gehalten van monsters van koek na mestscheiding die in het verleden hebben plaatsgevonden. Die zouden hebben geresulteerd in een te hoog gemiddelde en daarmee tot (te) hoge forfaitaire gehalten. Gezien in dat kader is het opvallend dat de grootste wijzigingen betrekking hebben op het gehalte aan stikstof en de wijzigingen voor fosfaat kleiner zijn. Daarnaast wordt vrij gemakkelijk gesteld dat sprake zou zijn geweest van (grootschalige) manipulatie, zonder dat daar enige analyse aan ten grondslag ligt. Zo zou er ook sprake kunnen zijn geweest van de nabehandeling van koek na mestscheiding (bijvoorbeeld nadrogen) die voor hogere gehalten zorgden.
De in het WUR onderzoek berekende gehalten zijn afgeleid van analyses van monsters die zijn genomen door onafhankelijke monsternemers (vanaf 2018) en komen overeen met eerdere resultaten van onafhankelijk monstername van mestcode 13 en mestcode 43 die zijn verkregen met een verzoek op de Wet openbaarheid van bestuur (vanaf 2017). Deze laatste cijfers geven ook een procentuele verdeling in cijfers (waar die in het WUR rapport alleen in een grafiek worden gegeven), waardoor voor deze cijfers ook de mediane waarden kunnen worden berekend. Deze mediane waarden lagen in de gegevens die zijn verkregen uit het WOB onderzoek lager dan de gemiddelde gehalten (zie onderstaande Tabel).
mestcode | huidige | WOB verzoek | WUR | nieuw | ||
forfait (kg/ton) | gemiddelde (kg/ton) | mediaan (kg/ton) | onderzoek (kg/ton) | forfait (kg/ton) | ||
13 | stikstof | 16,9 | 9,8 | 8,3 | 9,16 | 9,16 |
fosfaat | 9,8 | 7,6 | 6,8 | 9,15 | 9,15 | |
43 | stikstof | 25,7 | 10,9 | 10,8 | 11,04 | 11,04 |
fosfaat | 21,4 | 18,0 | 17,0 | 17,76 | 17,76 |
De vraag is dan ook waarom voor het vaststellen van de nieuwe forfaitaire gehalten niet is uitgegaan van de mediane gehalten (het 50% punt van de monsters). Immers wanneer de aanleiding van het onderzoek was dat extremen in het verleden teveel invloed hadden op het gemiddelde had deze invloed door uit te gaan van de mediane waarde kunnen worden beperkt. Daarnaast geldt dat wie nu gaat rekenen met rundveedrijfmest en daarvoor bijvoorbeeld de forfaitaire gehalten voor mestcode 14 (rundveedrijfmest met als forfaitaire gehalten van 4,0 kilogram stikstof en 1,5 kilogram fosfaat per ton) als uitgangspunt neemt voor de ingaande mest en een scheidingsrendement (uitgedrukt in dat gedeelte van de ingaande mest die in de koek na mestscheiding terecht komt) op volumebasis van 15% aanhoudt, komt voor fosfaat uit op een scheidingsrendement van bijna 92% (0,15 ton * 9,15 kilogram per ton = 1,37 kg fosfaat in de koek na mestscheiding van de 1,5 kg fosfaat in de ingaande mest).
Dit terwijl het in handhavingsprocedures vaak gebruikte WUR-rapport 287 wordt gesteld: ‘Ook centrifuges worden ingezet voor slibontwatering in rioolwaterzuiveringen. Zonder toepassing van hulpstoffen is een fosfaatafscheiding mogelijk van 50 – 70% van de ingaande hoeveelheid in zowel varkens- als rundveedrijfmest.’
Waar men in de handhaving uitgaat van het een maximaal scheidingsrendement dat in de orde van grootte ligt van 50-70% worden de forfaitaire gehalten gebaseerd op situaties waarin sprake moet zijn geweest van een fors hoger scheidingsrendement. Hier zijn de normen op zijn minst inconsistent.
Wie bovendien de ‘Tabel acceptabele bandbreedte van diverse mestsoorten’ van Cumela, LTO, POV, TLN en Rabobank, hierop nakijkt constateert dat deze Tabel voor, mestcode 13, maximaal acceptabele gehalten geeft van 8,0 kg stikstof en 6,0 kg fosfaat per ton. Beiden zijn lager dan het nieuwe forfait.
De nieuwe forfaitaire gehalten geven daarmee weliswaar een beter beeld van de gemiddelde gehalten dan de huidige gehalten, maar ze zijn – zeker voor rundveemest – waarschijnlijk nog steeds te hoog vastgesteld.
De betekenis van de forfaitaire gehalten is voor beide mestcodes overigens beperkt: alle vrachten moeten immers worden bemonsterd. Alleen wanneer een monster in het ongerede is geraakt tussen het moment van monstername en de analyse in het laboratorium, de analyse mislukt of het monster niet voldoet aan de voorwaarden worden ze toegepast.
Lees hier het volledige WUR-rapport