Bij het berekenen van de afvoer van fosfaat in dierlijke producten in de varkenshouderij wordt gebruik gemaakt van een forfaitair gehalte aan vastlegging van fosfaat per kilogram levend gewicht of per dier. Voor het fosfaat-gehalte is deze vastlegging gebaseerd op onderzoek van Jongbloed en Kemme. Een belangrijke aanname in dit onderzoek was dat de rantsoensamenstelling geen wezenlijke invloed zou hebben op de hoeveelheid fosfaat die wordt vastgelegd door het dier.
Uit een latere literatuurstudie van Bikker en Jongbloed bleek echter dat de vastlegging van fosfaat bij varkens die werden gevoerd met natte voeders hoger was dan het forfaitaire gehalte dat voor de vastlegging voor fosfaat per kilogram levend gewicht volgens de Meststoffenwet dient worden gebruikt. Uit deze latere studie bleek dat de vastlegging van fosfaat door dieren bij bedrijven die brijvoer voederden zo’n 7 – 15% hoger was dan bij bedrijven die droogvoer voederden aan hun dieren.
Een hogere vastlegging van fosfaat betekent dat meer fosfaat in het dier achterblijft en dus minder fosfaat in de mest terecht komt. Op basis van dit feit zouden bedrijven die brijvoer voederden hun afvoer van fosfaat via de afgevoerde dieren berekenen op basis van een te lage norm en daarmee hun balans niet sluitend kunnen krijgen. De hoeveelheid fosfaat die uiteindelijk in de mest terecht komt is immers, door de hogere vastlegging in de dieren, lager dan nodig zou zijn om voldoende afvoer te krijgen.
RVO hanteert naar aanleiding van bovenstaand onderzoek dan ook een correctie voor de vastlegging van fosfaat in varkens. Men hanteert daarvoor een correctie van 18% ten opzichte van de forfaitaire normen die zijn gesteld voor de vastlegging van fosfaat in dieren.
In een groot aantal gevallen betekent dit dat bij de berekening van de stalbalans de afvoer van fosfaat via dieren met 18% wordt verhoogd. Maar dit is niet het hele verhaal: RVO stelt hierover ‘Als een bedrijf aannemelijk maakt dat de varkens gevoerd zijn met brijvoer, dan wordt hier rekening mee gehouden bij de begin- en eindvoorraad dieren en aan- en afgevoerde dieren. Het forfait wordt dan met 18% verhoogd‘. Dus dient niet alleen de afvoer te worden gecorrigeerd, maar ook de begin- en eindvoorraad dieren en – indien de aangevoerde dieren van een bedrijf afkomstig zijn dat brijvoer voert – ook de post aanvoer dieren.
Het is dus belangrijk dat wanneer de brijvoercorrectie wordt toegepast dit gebeurt op alle posten waar de correctie betrekking op heeft en niet alleen op de post ‘afvoer dieren’