Veel veehouderijbedrijven maken gebruik van percelen van organisaties die het gebruik van deze percelen (deels) willen uitbesteden aan anderen. Denk bijvoorbeeld aan percelen die in bezit zijn van organisaties als Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, een Waterschap, gemeenten of andere partijen.
In een aantal gevallen geldt dat niet direct duidelijk is of aan de betreffende percelen gebruiksnormen kunnen worden toegediend en of – in geval van derogatie – de percelen meetellen voor de 80% grasland-eis. Zie hiervoor ook dit bericht.
Een voorbeeld waarbij geen gebruiksnormen worden toegekend (en die niet meetellen voor de 80% grasland-eis voor derogatie) is grasland in gebruik op natuurgrond. Op natuurterrein is in bijna alle gevallen een beheersregime van kracht met voorwaarden omtrent het mestgebruik op het perceel. Deze beperkingen worden meestal opgenomen in de onderliggende overeenkomst. Daarbij worden bijvoorbeeld beperkingen gesteld aan de hoeveelheid mest die per ha mag worden toegediend, het soort dierlijke mest, het aantal dieren of het aantal GVE per ha dat in een gegeven periode mag worden geweid of het gebruik van kunstmest dat wordt uitgesloten..
Deze beperkingen maken dat aan dit soort percelen geen gebruiksnormen worden toegekend. De wetgever heef bepaald dat voor de toekenning van gebruiksnormen een perceel in gebruik dient te zijn gebruik in het kader van de normale bedrijfsvoering, waarbij de gebruiker de beschikkingsmacht heeft, in die zin dat de veehouder in staat is het teeltplan en bemestingsplan van het perceel op elkaar kon afstemmen en deze plannen in samenhang kan realiseren binnen de randvoorwaarden die gelden binnen de Meststoffenwet. Door de beperkingen die in de onderliggende overeenkomst aan het gebruik en beheer worden gesteld is daarvan geen sprake: dus geen gebruiksnormen.
Er mag wel uiteraard wel dierlijke mest naar deze percelen toe (bemesting en beweiding), maar dat moet dan via afvoer van dierlijke mest of uitscharen van dieren. Indien er geen andere beperking was opgenomen in de overeenkomst gold in het verleden een maximale gift uit dierlijke mest (bemesting en beweiding) van 170 kg N en 70 kg fosfaat per ha.
Sinds 1 januari 2020 moet in nieuwe overeenkomsten echter expliciet worden aangegeven wat de toegestane bemesting mag zijn (in kilogrammen stikstof en fosfaat).
Bij doorlopende overeenkomsten, dus diegene die al vóór 2020 opgemaakt en nog geldig zijn, dan hoeft dit niet. De toegestane bemesting hoeft dan pas te worden opgenomen op het moment dat de overeenkomst wijzigt of wordt verlengd. Wel wordt aanbevolen om een aanvulling te vragen op de overeenkomst waarop de kilogrammen stikstof en fosfaat op staan.