De mestregelgeving kent landbouwgrond en niet-landbouwgrond. De niet-landbouwgrond kan weer worden opgedeeld in natuurgrond en overige grond. Aan landbouwgrond kunnen onder bepaalde voorwaarden gebruiksnormen worden ontleend. Daarbij kwalificeert een perceel dat wordt aangemerkt als ‘landbouwgrond’ binnen de ene regelgeving, niet altijd als ‘landbouwgrond’ binnen de andere regelgeving. Zo kent de Meststoffenwet (Msw) hieromtrent een ander afwegingskader dan die van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)). Opletten dus!
In dit stuk wordt verder ingegaan op de Msw en dan vooral de vraag wanneer aan een perceel gebruiksnormen kunnen worden toegekend en het perceel meetelt voor derogatie. Het korte antwoord op die vraag is dat gebruiksnormen worden toegekend aan ‘in Nederland gelegen landbouwgrond, die in het kader van een ‘normale’ bedrijfsvoering in gebruik is bij het bedrijf‘. Dit maakt het nog niet direct duidelijk of praktisch toepasbaar. Daarom hieronder een stuk tekst ter verduidelijking.
Juridische kader
Uit de artikelen 7, 8 en 9 van de Msw volgt dat gebruiksnormen worden toegekend aan percelen die op basis van artikel 1, eerste lid onder m van de Meststoffenwet in gebruik zijn. Dit artikel zegt dat het de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond betreft en vertaalt dit tot: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is;
Deze laatste eis (‘normale bedrijfsvoering‘) brengt onder meer met zich dat degene die het landbouwbedrijf voert over de grond de feitelijke beschikkingsmacht moet kunnen uitoefenen. Feitelijke beschikkingsmacht veronderstelt de aanwezigheid van een geldige juridische titel en dat de betreffende landbouwer in de praktijk in staat was het teeltplan en bemestingsplan op elkaar af te stemmen en deze plannen in samenhang te realiseren overeenkomstig de in de Msw opgenomen milieurandvoorwaarden.
Met andere woorden: derden mogen geen beperkingen opleggen op het gebruik van het perceel die het teelt en het bemestingsplan inperken anders dan in de Msw staat. Wanneer dat wel het geval is is geen sprake van feitelijke beschikkingsmacht. en kunnen aan het perceel geen gebruiksnormen worden ontleend. Een en ander wordt beoordeeld op basis van de feitelijke omstandigheden.
Een aantal voorbeelden
Een veehouder had een grondgebruiksovereenkomst gesloten met de eigenaar van de percelen. Deze overeenkomst kende echter een aantal beperkingen met betrekking tot het gebruik van de percelen, zoals de verplichtingen tot tijdig maaien om onkruiddruk op percelen van derden te voorkomen, het verbod om andere dan genoemde activiteiten te ontplooien op de percelen, beweiding was uitgesloten, en er was sprake van een verbod om te bemesten met andere mest dan kunstmest. …[…]… Appellant heeft weliswaar gesteld dat een en ander voor hem geen beperkingen oplevert omdat hij kan doen met de percelen wat hij van plan was, namelijk het maaien van gras ten behoeve van veevoer voor zijn eigen runderen, maar dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde desondanks dat als gevolg van de hierboven weergegeven contractuele bedingen de veehouder in de praktijk niet vrij is het teeltplan en bemestingsplan op elkaar af te stemmen. De veehouder had dan ook niet de feitelijke beschikkingsmacht over de percelen. Deze percelen waren daarom, aldus het College, niet te beschouwen als de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond (lees hier de volledige uitspraak)
Of deze passages uit een NVWA-rapport van bevindingen: ‘Ik zag, onder punt X van de pachtovereenkomst, dat de pachter het gepachte mag beweiden met maximaal 2 GVE’s. […] Onder punt Y van de pachtovereenkomst staat dat het gebruik van drijf- en kunstmest niet is toegestaan. Er mag maximaal 15 ton per ha per jaar aan stalmest of compost worden gebruikt. Deze voorwaarden zijn van dien aard dat het perceel niet meetelt voor gebruiksnormen en derogatie, wel voor de mestverwerkingsplicht. ‘
Of in een andere situatie: ‘Verder zag ik dat er beperkingen mbt de bemesting op deze percelen zit. Onder punt XX staat namelijk dat het is toegestaan het verpachte te bemesten met dierlijke mest op basis van maximaal 50% van de wettelijk toegestane hoeveelheid fosfaat in kilogrammen. De overige 50% kan worden aangewend door middel van beweiden van jongvee. De voorwaarden op deze gepachte percelen zijn daarmee van dien aard dat deze percelen niet meetellen voor de gebruiksnormen en derogatie, wel voor de mestverwerkingsplicht’.
In nog een uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (klik hier voor de volledige uitspraak) geeft het College aan dat uit de overeenkomst met Staatsbosheer over het gebruik van een perceel blijkt dat een aantal beperkingen aan het gebruik zijn gesteld (geen bemesting toegestaan, beperkte beweiding). Ook van deze beperkingen wordt gesteld dat die het in de praktijk onbeperkt op elkaar afstemmen van het teelt- en bemestingsplan niet mogelijk maken. Ook hier geldt dat aan de percelen geen gebruiksnormen kunnen worden toegekend..
Wat betekent dit?
Voor de toekenning van gebruiksnormen moet sprake zijn van (in Nederland gelegen) landbouwgrond waarover de feitelijke beschikkingsmacht berust bij de gebruiker. De interpretatie van het begrip ‘feitelijke beschikkingsmacht’ hangt af het geheel van de omstandigheden die betrekking hebben op het gebruik van een perceel. Wie beschikt over de feitelijke beschikkingsmacht is ‘In de praktijk in staat het teelt- en bemestingsplan op elkaar af te stemmen en deze plannen in samenhang te realiseren’. Dit binnen de landbouwpraktijk van het bedrijf.
In een groot aantal overeenkomsten met natuurorganisaties is wel sprake van landbouwgrond, maar geen sprake van feitelijke beschikkingsmacht. Niet zelden zijn beperkende voorwaarden opgenomen die betrekking hebben op het gebruik of de bemesting die als zodanig het bemestingsplan beïnvloeden (er mogen maar een bepaald deel van het jaar dieren worden geweid, met een maximale veebezetting, er mag geen of een bepaalde hoeveelheid en soort mest op, er worden eisen gesteld aan het kunstmestgebruik, er worden eisen aan het maaibeheer gesteld). Daarnaast kan het voorkomen dat soms melding van zaken wordt gemaakt die door de verhurende organisatie zelf worden geregeld of dat voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden toestemming nodig is van de verhurende organisatie. Het geheel van die voorwaarden kan tot de conclusie leiden dat geen sprake is van feitelijke beschikkingsmacht door de gebruiker.
Wanneer het eigen grond (in eigendom of pacht) betreft en daar een agrarisch natuurbeheerpakket op zit, kan wel sprake zijn van feitelijke beschikkingsmacht (zolang de voorwaarden maar niet te zeer ingrijpen op het teelt- en bemestingsplan. Dit is voor de wetgever echter een wat meer ‘grijs’ gebied.
Aan natuurlijk grasland met de hoofdfunctie natuur (gewascode 332) of natuurlijk grasland met de hoofdfunctie landbouw maar zonder feitelijke beschikkingsmacht (gewascode 331) worden geen gebruiksnormen toegekend. Wel mag er (wanneer de onderliggende overeenkomst dat toelaat) maximaal 170 kg stikstof of dierlijke mest en (sinds 2020) 70 kg fosfaat worden afgezet naar deze percelen, maar deze moet dan ook daadwerkelijk (via uitscharen dieren of afvoer dierlijke mest) naar de grond worden afgezet. Voor overige grond (bijvoorbeeld paardenweiden en dergelijke in gebruik bij particulieren)
De beoordeling of wel of niet sprake is van landbouwgrond zal plaatsvinden op basis van de feitelijke omstandigheden en (vooral) op basis van hetgeen blijkt uit de onderliggende overeenkomst waarin de onderlinge afspraken en de afspraken met betrekking tot het gebruik van het perceel zijn vastgelegd. Het is dus van belang te onderkennen wat de gevolgen kunnen zijn van de beperkingen die in de overeenkomst zijn opgenomen.
Gelden er wel beperkingen of bent u niet zeker van of wel sprake is van het feit dat u de feitelijke beschikkingsmacht heeft, kies dan het zekere voor het onzekere en voer de mest af naar de percelen in gebruik, schaar de dieren die er grazen uit naar de percelen in gebruik en tel de percelen niet mee voor de 80% eis in het kader van derogatie.